Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7918

Datum uitspraak2003-05-30
Datum gepubliceerd2004-08-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/90257
Statusgepubliceerd
SectorDouanekamer


Indicatie

Gelet op de kenmerken van de ballonnen en in aanmerking nemende de geloofwaardige verklaring van belanghebbende ter zitting dat de ballonnen voor eenmalig gebruik bestemd zijn, is de Douanekamer van oordeel dat de ballonnen naar maatschappelijke opvattingen moeten worden aangemerkt als feestartikel en dat zij met toepassing van algemene indelingsregels 1 en 6 als (andere) feestartikelen moeten worden ingedeeld onder post 9505 90 00 van het GDT. Aan dit oordeel doet niet af de omstandigheid dat in de toelichting IDR op post 9503 “ballons en vliegers” als onder die post vallend speelgoed zijn vermeld. Immers, hoewel toelichtingen van de IDR een nuttig hulpmiddel kunnen zijn bij de indeling van goederen, zijn zij juridisch niet bindend.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Douanekamer Uitspraak In de zaak nr. 01/90257 DK (voorheen 0257/2001 TC) de dato 30 mei 2003 1. De procedure 1.1. Op 10 december 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van A van B B.V., ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict D, de inspecteur, van 6 november 2001, betreffende het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 1 maart 2001, kenmerk ……, waarbij belanghebbendes verzoek om terugbetaling van een bedrag van fl. 7.380,10 (€ 3.349) aan douanerechten werd afgewezen. 1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f. 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 4 maart 2003. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord A als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw E, alsmede, namens de inspecteur, F, tot bijstand vergezeld van G en H. Belanghebbende en de inspecteur hebben elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. De inspecteur heeft de gelegenheid gehad zich uit te laten over de bij de pleitnota van belanghebbende gevoegde bijlage, welke hem vóór de mondelinge behandeling reeds was toegezonden. De inspecteur heeft zonder bezwaar van belanghebbende ter zitting een monster overgelegd van de in geding zijnde, na te melden, goederen. De Douanekamer rekent de pleitnota’s alsmede vermelde bijlage en het monster, tot de stukken van het geding. 2. De vaststaande feiten 2.1. Op 28 januari 1998 heeft belanghebbende onder nummer …… aangifte voor het vrije verkeer gedaan van een partij ballonnen (hierna: de ballonnen). De ballonnen zijn aangegeven onder post 9503 90 35 (ander speelgoed; van rubber) van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT) en zijn door de douane ook in deze posten ingedeeld. 2.2. Het betreft eenvoudige rubberen ballonnen in diverse felle kleuren. Sommige ballonnen zijn bedrukt met teksten en afbeeldingen die op bepaalde feestelijke gelegenheden betrekking hebben, zoals verjaardag (teksten als: “hartelijk gefeliciteerd” en “lang leve de jarige” met opdruk van feestmuts of taart) of huwelijk (tekst: “vive les mariés, opdruk van hartjes). De ballonnen zijn alle voorzien van een vulopening zonder ventiel en zijn bestemd om met lucht te worden gevuld. 2.3. Op 6 december 2000 heeft belanghebbende op de voet van artikel 236 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) een verzoek om terugbetaling gedaan van onder meer een bedrag van fl.7.380,10 dat terzake van de invoer van de ballonnen was geheven. Op het daartoe door belanghebbende ingevulde formulier “verzoek om terugbetaling”, nummer …… heeft belanghebbende in vak 15 onder “opmerkingen” het volgende vermeld: “Goederen door ons aangegeven onder stat ……. Na visitatie douane invoeraangifte …… dd 24-2-2000 gecorrigeerd naar stat ……. 2.4. Bij beschikking van 1 maart 2001 heeft de inspecteur het verzoek om teruggaaf afgewezen. 3. Het geschil In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht het door belanghebbende ingediende verzoek om terugbetaling heeft afgewezen. Het geschil spitst zich toe op de indeling van de ballonnen. Belanghebbende staat indeling onder post 9505 90 00 van het GDT voor, de inspecteur meent daarentegen dat de ballonnen onder post 9503 90 35 van het GDT moeten worden ingedeeld. 3.2. De desbetreffende posten luiden als volgt: Post 9503 90 35 “9503 Ander speelgoed; modellen op schaal en dergelijke modellen voor ontspanning, ook indien bewegend; puzzels van alle soorten: (…) 9503 90 - ander: (…) -- ander: (…) 9503 90 35 --- van rubber”. Post 9505 90 00 “9505 Feestartikelen, carnavalsartikelen en andere ontspanningsartikelen, benodigdheden voor het goochelen en fop- en schertsartikelen daaronder begrepen: (…) 9505 90 00 - andere” 3.3. Post 9503 is in de Toelichting IDR als volgt toegelicht “Deze post omvat speelgoed dat hoofdzakelijk is bestemd voor het vermaak van personen (kinderen en volwassenen). (..) Onder deze post vallen onder meer: A. alle speelgoed dat niet is bedoeld bij de posten 95.01 en 95.02. Het kan voorzien zijn van een motor (mechanische, elektrische of andere). Hiervan kunnen worden genoemd: (…) 6. ballons en vliegers, andere dan bedoeld bij post 88.01 (onder die post vallen luchtballons en luchtschepen; Douanekamer); (…).”. Post 9505 is in de Toelichting IDR als volgt toegelicht: “Deze post omvat: A. feestartikelen, carnavalsartikelen en andere ontspanningsartikelen die, in verband met hun gebruik, veelal van eenvoudige en weinig sterke makelij zijn. Van deze artikelen kunnen worden genoemd: (…) 4. vermaakartikelen en andere: ballen, confetti, serpentines (..).”. 3.4. De algemene indelingsregels 1, 3, aanhef en onderdelen a en c luiden, voor zover hier van belang, als volgt: “1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels. 3. Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2b of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt: a) de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. (…) c) in de gevallen waarin indeling aan de hand van het bepaalde onder 3a en 3b niet mogelijk is, wordt van verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatste geplaatst is.” Algemene indelingsregel 6, ten slotte, bepaalt dat hetgeen in de indelingsregels 1 tot en met 5 is neergelegd, ook van toepassing is voor de indeling van goederen binnen één post. 4. Het standpunt van belanghebbende 4.1. Belanghebbende is van mening dat de ballonnen niet als speelgoed kunnen worden aangemerkt, doch feestartikelen zijn. De ballonnen hebben dezelfde functie als slingers. Zo de ballonnen niet rechtstreeks met toepassing van algemene indelingsregels 1 en 6 moeten worden ingedeeld onder post 9505 90 00, dan moet dat met toepassing van algemene indelingsregel 3c gebeuren. 4.2. In het verweerschrift wordt een ander aangiftenummer als uitgangspunt genomen dan in het beroepschrift. Er wordt mee akkoord gegaan dat voor deze procedure het verzoek om teruggaaf met betrekking tot het in het verweerschrift vermelde aangiftenummer .... wordt gehanteerd. De BTI’s die worden genoemd in de bijlage bij de pleitnota zijn geen BTI’s die aan belanghebbende zijn afgegeven; zij zijn alleen genoemd om te illustreren dat de douane in de jaren negentig kennelijk ook van mening was dat ballonnen met opdruk als feestartikel konden worden aangemerkt. De indelingsverordening van de Commissie van 25 februari 2000, nr. 442/2000 ziet op een ander soort ballonnen dan de onderhavige: de in geding zijnde ballonnen zijn heel eenvoudig, ze zijn bestemd voor eenmalig gebruik en hebben geen ventiel; bovendien zijn ze van ander materiaal vervaardigd dan die waarop voormelde indelingsverordening betrekking heeft. Voor de indeling maakt het niet uit of de ballonnen een opdruk hebben of niet: zowel mét als zonder opdruk zijn de ballonnen als feestartikel te beschouwen. 5. Het standpunt van de inspecteur 5.1. De inspecteur is de opvatting toegedaan dat de ballonnen in post 9503 9035 moeten worden ingedeeld. De toelichting op post 9503 vermeldt dat deze post speelgoed omvat dat hoofdzakelijk is bestemd voor het vermaak van personen. Onder deze post vallen onder meer ballonnen. Ballonnen die uitsluitend dienen ter versiering kunnen ook als speelgoed worden aangemerkt. Bovendien blijkt uit de toelichting dat het speelgoed dat in deze post kan worden ingedeeld niet uitsluitend bestemd hoeft te zijn voor vermaak. 5.2. Het maakt niet uit of de ballonnen al dan niet voorzien zijn van een opdruk: in beide gevallen is sprake van speelgoed. Niet wordt betwist dat de ballonnen van ander materiaal zijn vervaardigd dan de ballonnen waarop de indelingsverordening van de Commissie ziet. 6. De rechtsoverwegingen 6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de ballonnen andersoortige ballonnen zijn dan die waarop de indelingsverordening van de Commissie van 25 februari 2000, nr. 442/2000 betrekking heeft. De Douanekamer zal partijen hierin volgen, nu niet is gebleken dat dit op een juridisch onjuist standpunt berust. 6.2. Gelet op de kenmerken van de ballonnen, als onder 2.2 weergegeven, en in aanmerking nemende de geloofwaardige verklaring van belanghebbende ter zitting dat de ballonnen voor eenmalig gebruik bestemd zijn, is de Douanekamer van oordeel dat de ballonnen naar maatschappelijke opvattingen moeten worden aangemerkt als feestartikel en dat zij met toepassing van algemene indelingsregels 1 en 6 als (andere) feestartikelen moeten worden ingedeeld onder post 9505 90 00 van het GDT. 6.3. Aan het onder 6.2. gegeven oordeel doet niet af de omstandigheid dat - zoals onder 3.3 weergegeven - in de toelichting IDR op post 9503 “ballons en vliegers” als onder die post vallend speelgoed zijn vermeld. Immers, hoewel toelichtingen van de IDR een nuttig hulpmiddel kunnen zijn bij de indeling van goederen, zijn zij juridisch niet bindend. 6.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het gelijk aan belanghebbende is. Voor dat geval is niet in geschil dat aan belanghebbende teruggaaf dient te worden verleend van fl. 7.380,10 (€ 3.349) aan douanerechten. 7. De proceskosten Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld acht de Douanekamer termen aanwezig voor veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Douanekamer stelt deze kosten met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is € 966. 8. De beslissing De Douanekamer: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van de inspecteur alsmede de beschikking van 1 maart 2001; - verleent belanghebbende een teruggaaf van € 3.349 (fl. 7.380,10); - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 966 en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; - gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad € 204,20 (fl. 450,--) aan belanghebbende te vergoeden. Aldus gewezen op 30 mei 2003 door mr. A. Bijlsma, voorzitter en H.J. Bokhorst en mr. M.E. van Hilten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken. De griffier: De voorzitter: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.